9 april 2020 ‘Geest uit de fles’ door Paul Marselje

When I’m sixty four, 
will you still be sending me a valentine, 
birthday greeting bottle of wine?

John Lennon was nog jong, maar realiseerde zich al dat hechte relaties en banden met anderen mogelijk toch ooit wegvallen. We nemen ons hele leven afscheid. Niet alleen door sterven, maar vooral ook doordat we vervreemden van mensen, doordat we gemeenschappelijkheden verliezen.

We hadden er soms zo veel van verwacht. We zijn zo door die anderen beïnvloed. En toch zijn ze er niet meer, terwijl het wel had gekund. Hoe gaan we verder? Wat blijft er aan invloed van die anderen achter in je levenshouding? Wat herken je er van in jezelf?

Het gezin waarin je opgroeit is voor de meesten van ons de eerste groep mensen in je leven. Je kiest ze niet, je krijgt ze ‘cadeau’. Er is bij velen een natuurlijke drang om bij hen aangesloten te blijven, zelfs als dat niet altijd bevalt. Ook wij hebben en zwart schaap in de familie. Als hij mijn broer niet was zou ik hem mijden als de pest, nooit meer willen zien. Hij heeft ons diep teleur gesteld. Ik zoek geen contact met hem, maar als hij morgen voor de deur zou staan laat ik hem binnen. Wat is dat toch? 

Wat zou er van ze geworden zijn, mijn klasgenoten van de middelbare school? Wij kenden elkaar door en door.

In 1998 publiceerde de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Judith Rich Harris de stelling, dat kinderen vrijwel alleen worden gevormd door genen en andere kinderen, vooral tijdens de pubertijd. De opvoeding vormde niet echt, dacht ze, kon hoogstens bijdragen aan een gelukkige jeugd, maar niet zozeer aan vorming.

Daarmee keerde Harris zich tegen algemene opvattingen onder wetenschappers, zeker tegen het Amerika van dr. Spock. Hij gaf met zijn opvoedingsboeken tientallen miljoenen ouders de indruk, dat het latere karakter en de latere persoonlijkheid van hun kinderen voor een belangrijk deel van opvoeding afhing.

Maar volgens Harris hoefden ouders van mislukte kinderen zich die mislukking niet persoonlijk aan te trekken. De mislukking zou volgens haar meestal niet de schuld van de opvoeding zijn. De opvoeding door de ouders heeft grote invloed op de persoonlijke prestaties van de kinderen, luidde tot voor een jaar of twintig de meest algemene opvatting onder ouders en wetenschappers. Sinds de industriële revolutie in de negentiende eeuw en onder invloed van het Freudiaanse denken, wordt in de westerse samenleving veel wetenschappelijk onderzoek en heel veel ouderlijk getob besteed aan de vraag wat de beste opvoedtechniek is.

De verklaring van Harris voor de samenhang tussen ouders en kinderen is een heel andere. De karaktervorming van een kind vindt volgens haar plaats in de zogenaamde peergroup waartoe het kind zichzelf rekent: de groep van ‘gelijken’ en soortgenoten – op school of op straat. Kinderen kijken minder naar hun ouders, maar meer naar de kinderen waarmee ze spelen, leren, vrijen en uitgaan als voorbeelden voor hun gedrag en ideeën, volgens Harris.

De belangrijkste invloed van de ouders, althans volgens haar, is de beïnvloeding van de peergroup van hun kinderen – door in een bepaalde buurt te gaan wonen bijvoorbeeld, of door het kroost naar die ene en niet naar die andere school te sturen. Mijn ouders stuurden mij naar de vrije school en bepaalden daarmee mijn peergroup. En al is die school voor het ene kind wel en het andere kind geen ideale keus, ik werd er gelukkig en heb er veel aan te danken.

Die peergroup kijkt mij aan, vanaf de schoolfoto’s uit mijn pubertijd. Lange haren, bloemetjesoverhemden en klokpijpen. We wisten het zeker, we zouden elkaar nooit meer loslaten en samen de wereld veranderen. We lachten en we troostten elkaar als het nodig was. We gingen samen op dansles, samen uit. We vertelden elkaar de grootste geheimen. Ik ken ze nog allemaal door en door.

Maar het is wel vreemd: als ik hun namen wil noemen lukt dat niet altijd. Ik zie ze op een of twee na niet meer. We namen afscheid.

We zagen elkaar op een reünie wat jaren geleden, onze klas was verreweg het best vertegenwoordigd. Het betekende dus iets voor ons, die tijd. We betekenden toen wat voor elkaar. Het werd al snel net als vroeger, tijdens die reünie. Over het nu werd nauwelijks gesproken, het wed gemeden. En we namen opnieuw afscheid. Ik mis ze.

Wat zou er van ze geworden zijn, die jongens uit mijn elftal?

Daar staan ze op een elftalfoto, de mannen waar ik vele jaren mee voetbalde. De vaste kern bestond uit 14 mannen. Jong nog. Het echte leven was nog maar net begonnen. We hadden intussen allemaal onze verantwoordelijkheden gekregen. Net getrouwd, net vader, net een plek in de maatschappij met baan, met huisje, boompje, beestje. Wat zou er van ze geworden zijn?

Ik kwam min of meer toevallig in dat elftal terecht, om het seizoen af te maken na een zware blessure. Het beviel me bij deze knakkers en ik wilde blijven, ook al was het een lager elftal. We werden een hechte groep. De vrouwen kwamen iedere zondag mee, na afloop was er een ruime derde helft, soms gingen we daarna samen uit eten. We kwamen op elkaars verjaardagen en organiseerden feestjes met elkaar. We hadden een tijdje een eigen maandelijks elftalblad met nieuwtjes en grappen.

De club was groot. Er was een chronisch keeperstekort. En toen gebeurde het: onze keeper was nodig in een hoger elftal, onze club had niemand voor ons elftal. Er moest dus de rest van het seizoen een veldspeler op goal. Maar wie? 
En zo verzonnen we een vreemde oplossing. We zouden in een wedstrijd zes veldspelers als keeper proberen, die elkaar aflosten als het spel even stillag. De uitslag werd natuurlijk een ramp. 

Langs de lijn stonden hoofdschuddende oude mannen. “Wat een circuselftal,” verzuchtte er een. En dat werd verder onze geuzennaam: circuselftal. Op de voorkant van ons elftalblad figureerde vanaf dat moment een voetballer in een circustent.

Wat zou er van ze geworden zijn, die jongens uit mijn circus-elftal?

Ik ben nog steeds lid van mijn cluppie, een en vijftig jaar al. Ik ben nogal trouw aan de groepen waarin ik een rol speelde. Ik fluit zo nu en dan veteranen en jeugdelftallen. Er zijn er niet meer zo veel van mijn generatie. Het is niet meer zo als vroeger, met je schijnbaar hechte elftal om je heen.

Het hield op. We namen afscheid. Hadden we misschien toch veel minder gemeenschappelijk dan we dachten? Was het oppervlakkiger dan ik hoopte? Net als in dat andere cluppie van mij, de vrijmetselarij, ontmoet je in de sport mensen die soms totaal anders zijn dan jij. En toch bouw je een band op. Dat elftal gaf mij een inkijkje in totaal andere milieus. Ik heb er van geleerd, maar de band was niet blijvend.

Moet je ze zien staan op die elftalfoto. De een wat stoer, de ander slungelachtig. Lange haren, baarden. Tenminste drie zijn er al overleden. Anderen verhuisden naar verre polders. Het contact viel weg. Het leek allemaal zo hecht, over de grenzen van maatschappelijke status en kleuren heen. Maar het bleek niet houdbaar. Toen er jaren later een feestje werd georganiseerd rond iemand die vijftig werd waren er nogal wat afwezig. Er waren er maar een stuk of drie, inclusief de jarige.

Ik mis ze wel. Of toch niet? Of weet ik het nou niet precies.

In de politiek bouw je maar weinig hechte persoonlijke banden op. Toen ik aantrad als wethouder van Haarlem waarschuwde ik mijn vrouw: “Je krijgt er nu heel erg veel zogenaamde goede ‘vrienden’ bij in Haarlem, maar als ik ben afgetreden zie je zo nooit meer.” Op een of twee na kwam die voorspelling uit voor personen in het gemeentebestuur en uit betrokken organisaties en bedrijven.

Mis ik ze? Niet echt.

De muziek speelt een belangrijke rol in mijn leven. Ik heb daarin veel mensen ontmoet, met veel mensen samengespeeld. Ik ken ze nog allemaal en zij mij. Of ze nou heel beroemd waren of onbekend, ze zijn er. Muziek is schijnbaar een belangrijke band met anderen. Je ziet ook hoe belangrijk muziek is voor dementerende bejaarden. Ze leven helemaal op als er muziek uit hun tijd wordt gespeeld.

Neem bijvoorbeeld de Amerikaan Glenn Campbell. Hij dementeerde. Een belangrijke componist in het lichte genre en een voortreffelijke zanger-gitarist. Men merkte dat als hij een gitaar in zijn handen had niets meer van zijn dementie te merken was. Zijn gezin heeft toen concerten georganiseerd, dat werd een lange reeks van 151 optredens in de ‘Goodbye Tour’. In grote zalen en ze stroomden vol.

Zo nu en dan moest een van begeleiders zeggen: ‘Nee, nu zouden we dat nummer gaan spelen’. Soms duurde een gitaarsolo veel langer dan vroeger. Maar voor de rest was er niets te merken. Hij genoot. Het publiek genoot. Het ging door en door, tot het op een avond niet meer ging. Hij kwam er niet meer uit. Het afscheid van een artiest, afscheid dat hij als de mens die hij was al veel eerder had genomen. Alleen in de muziek bestond hij nog.

En zo neem je je hele leven afscheid. Soms is dat pijnlijk, soms gewenst en soms glijdt het ongemerkt voorbij. Waarom zien collega’s die jaren samenwerkten elkaar niet meer, ondanks prima vrijdagmiddagborrels? Of de buren die veel samen optrokken en na een verhuizing van elkaar vervreemden? Waarom worden familiebanden vaak losser na het overlijden van ouders?

Moet ik de hand ook zo nu en dan in eigen boezem steken? Zeker, ook ik laat soms mensen achter, vaak zelfs onbewust van het feit dat het gebeurt.

Mijn schoolvriend van de lagere school bleef in mijn leven tot een jaar of wat geleden. Ik verwaarloosde die band. We vervreemden van elkaar en dat had ik altijd voor onmogelijk gehouden. We waren in veel opzichten heel verschillend, die verschillen werden schijnbaar belangrijker dan datgene, wat wij deelden. Ik probeer de laatste tijd weer contact te leggen, maar er is iets weg. Afscheid. Ik mis hem. Hoe moet ik ermee verder? We gaan samen een biertje drinken en het er over hebben, denk ik. Maar of dat voldoende is?

Afscheid doet soms pijn, soms is het gewenst en soms gaat het vrijwel ongemerkt voorbij. Je komt veel mensen tegen in je leven en natuurlijk: je kan niet met teveel mensen een echte en hechte band hebben. Maar we hadden wat samen, dat zwarte schaap in ons gezin, die klasgenoten, de sportmaatjes, mijn jeugdvriend.

Ze hebben allemaal iets in mij achtergelaten.
Je kunt ze in mij zien als je mij ontmoet.
Als je goed kijkt.
De schoonheid en de littekens,
de vreugde en de pijn.

Kijk maar goed.
Dan zie je het.
En dan zie je hen.
Ze zijn er nog.

Natuurlijk, je kunt mij hierover van alles vragen, maar hoe vergaat het jou?

Stel mij maar geen vragen; stel jezelf liever vragen.